Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9811

Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5898 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Alsnog toekenning ZW-uitkering. Het Uwv is met dit besluit geheel tegemoet gekomen aan het beroep van appellante. Het beroep wordt dan ook niet met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 29 april 2009. Nu appellante een verzoek op grond van artikel 8:73 van de Awb heeft gedaan, heeft zij procesbelang behouden bij de vaststelling door de Raad van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit. De Raad ziet dan ook aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Appellante heeft als gevolg van het onrechtmatig gebleken besluit van 15 maart 2007 schade geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van de uitkering. Op het Uwv rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. proceskostenveroordeling.


Uitspraak

07/5898 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 september 2007, 07/441 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.H.M. Pepers, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld. Mr. Pepers is als gemachtigde opgevolgd door mr. W.H.A. Bos, advocaat te Roermond. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2009. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Na de behandeling ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend teneinde het Uwv in de gelegenheid te stellen een nader onderzoek te verrichten. De uitkomst van het nadere onderzoek was voor het Uwv aanleiding het besluit van 15 maart 2007 niet te handhaven en een nieuw besluit op bezwaar te nemen, gedateerd 29 april 2009. Appellante heeft daarop een reactie gegeven. Partijen hebben de Raad toestemming gegeven het nadere onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit op bezwaar van 15 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 januari 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd dat appellante met ingang van 14 december 2006 geen recht had op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) omdat haar werkgever verplicht was het loon door te betalen. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep heeft appellante de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de behandeling van het bezwaar, de proceskosten in beroep en in hoger beroep en tot vergoeding van wettelijke rente. 4. Naar aanleiding van het op verzoek van de Raad ingestelde onderzoek naar de melding van zwangerschap of bevalling als reden voor de ziekmelding van appellante, heeft het Uwv besloten het bestreden besluit niet te handhaven. In plaats daarvan heeft het Uwv appellante bij besluit op bezwaar van 29 april 2009 een ZW-uitkering toegekend over de periode van 14 december 2006 tot 16 maart 2007 en over de periode van 17 juli 2007 tot 8 november 2007. 5. Appellante heeft bij brief van 12 mei 2009 te kennen gegeven in te stemmen met de inhoud van het besluit op bezwaar van 29 april 2009. 6.1. De Raad stelt vast dat het Uwv met het besluit van 29 april 2009 geheel aan het beroep van appellante is tegemoet gekomen. Het beroep wordt dan ook niet met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 29 april 2009. Nu appellante een verzoek op grond van artikel 8:73 van de Awb heeft gedaan, heeft zij procesbelang behouden bij de vaststelling door de Raad van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit. De Raad ziet dan ook aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. 6.2. Appellante heeft als gevolg van het onrechtmatig gebleken besluit van 15 maart 2007 schade geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van de uitkering. Op het Uwv rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. Voor de berekening van de verschuldigde wettelijke rente dient het Uwv aansluiting te zoeken bij de vaste jurisprudentie van de Raad (onder meer de uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495). 6.3. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-. 6.4. Het verzoek van appellante om vergoeding van de kosten van de behandeling van het bezwaar komt niet voor toewijzing in aanmerking, reeds omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:15, derde lid, van de Awb dat het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. CVG